De Rode Prins

Mensen met macht, je hebt ze in alle soorten, maten en gewichten. Hieronder volgt het verhaal van De Rode Prins.  ik ben heel fier en blij dit hier te mogen posten. Het is geen verhaal dat ik zelf heb geschreven. Een 15-jarig meisje schreef het. Na het lezen bleef het “plakken”. En dacht ik aan de volgende passages die ik las in boeken over leiderschap:

 In “De Natuurlijke Leider” (Mark Van Vugt & Anjana Ahuja – ISBN 9789022997208, 2011) lees ik in het hoofdstuk “De geboorte van de corruptie”:

“De “duistere triade” is een geheel aan persoonlijkheidskenmerken dat algemeen wordt gezien als onwenselijk, maar dat je aan de top van de machtspyramide vaak aantreft. Mensen met de duistere triade scoren hoog op 3 specifieke eigenschappen: narcisme, machiavellisme (Mach) en psychopathie.”

Noel Slangen stelt in “Praten met Reuzen” dat je bij leiders goed moet opletten of je te maken hebt met een Reus (meedogenloos, opportunistisch en egocentrisch, maar ook beschikkend over het vermogen om mensen mee te krijgen, om tegen de stroom in te gaan, om te verrassen met visie, kennis en inzicht) of met een Dwerg op Stelten (even meedogenloos, opportunistisch en egocentrisch, maar niet beschikkend over de kwaliteiten van Reuzen). (ISBN 9789077442623, 2009).  
Ik wens u veel plezier met het lezen van dit verhaal. Misschien is het wel een kerstverhaal. Met de beste wensen voor alle mensen van goede wil.  
Dank aan de schrijfster, Roxane Van Overloop, één van mijn talentvolle stief(lief)dochters. Het is haar eerste publicatie. Dus deel volop, en steun haar talent! :-)

 

Rood, de kleur van rozen

Er was eens, lang geleden, in een land hier heel ver vandaan, een jonge knappe prins.  Hij was trots, zelfingenomen en arrogant, maar dat weerhield niemand ervan hem te bewonderen, want zijn pikzwart glanzend haar, bleke huid en elegant voorkomen deden elk meisje, en zelfs elke jongen, het hart sneller slaan. Maar de prins had slechts één interesse, een interesse die uiteindelijk een obsessie geworden was: de kleur rood. Oh, wat hield hij van die kleur! Hij hield er meer van dan van zijn eigen schoonheid . Hij hield er meer van dan van zijn vader en moeder, de koning en koningin. Ja, hij hield er zelfs meer van dan zich beter te voelen dan anderen. Al van jongs af had hij met zijn bazige stem bevolen dat zijn kamer rood geschilderd moest worden, zijn kleren met rode draad geweven moesten worden en de tuin vol met rode rozen moest staan. En hij wist dat hij op een dag, wanneer zijn vader onder de grond lag, zijn kroon met grote robijnen zou versieren.

Maar de prins hield niet slechts van rood, nee. De tweede obsessie van de prins was jagen en dit deed hij dan ook vaak, zolang hij zijn rode pijlen en boog bij zich had. Op een dag hoorde hij over de grote dieren die zouden leven in het donkere bos dat grensde aan zijn koninkrijk. Hij besloot daar zijn vaardigheden te oefenen en wild  op tafel te zetten voor die avond. Hoewel hij zijn kin hoog hield en zijn borst vooruit stak, beefde zijn kleine hartje oncontroleerbaar van schrik: het was werkelijk een zeer donker en eng bos. Maar omdat hij dit niet wilde tonen aan zijn onderdanen  –hij had nu eenmaal geen vrienden-, spoorde hij zijn paard aan en ging steeds dieper het bos in.

Toen hij heel diep in het bos was en hij geen streepje lucht meer kon zien door het dichte bladerdek, bleef hij opeens stokstijf staan bij het horen van een geritsel. Hij sprong van zijn paard en spande zijn boog terwijl zijn jarenlange training de controle overnam en de angst naar de achtergrond deed verdwijnen. Hij spitste zijn oren en hoorde opnieuw het  geritsel. Wat zou hij vinden? Een hert? Een wild zwijn? Misschien zelfs een panter of een beer? De prins schoof de takken van de struik en vond tot zijn grote verbazing en irritatie een… eekhoorn. Hij pakte het dier bij zijn nekvel tussen zijn duim en wijsvinger en bulderde van het lachen. ‘Ha! Een eng bos? Ach, dat achterlijk volk verzint maar wat. Dit is het eerste beest dat ik tegenkom in twee uur en het probeerde niet eens weg te lopen toen ik het oppakte!’ Hij tilde het diertje op tot hun ogen op dezelfde hoogte waren en lachte het vierkant uit. Maar de kleine eekhoorn liet zich niet zomaar beledigen. Zijn kleine klauwtjes strekten zich uit tot zijn ogen en hij begon heftig te krabben. Het lachen van de prins veranderde in geschreeuw terwijl de kleine eekhoorn hem van zijn zicht beroofde. Zijn onderdanen probeerden het beest weg te trekken maar het hield zich stevig vast met zijn klauwen. Uiteindelijk konden ze zijn nageltjes van de ogen van hun prins prutsen en de eekhoorn in een kooi stoppen, maar voor de prins was het al te laat: zijn zicht was weg. Hij beval de eekhoorn terug mee te nemen naar het paleis, want de dood van de eekhoorn zou publiekelijk zijn, iedereen zou zien hoe het schepsel dat de prins te pakken had gekregen een kopje kleiner gemaakt zou worden. Maar hoeveel de prins hier ook genoegen in schiep, het bracht zijn ogen niet terug en al gauw miste hij de betoverende lach van zijn knappe gezicht in de spiegel, de bewonderende blikken van de mensen en het jagen, want zonder zijn ogen kon hij dat natuurlijk niet meer doen. Maar bovenal miste hij rood. Hij miste de dieprode kleur van zijn kamer, het frisse rood van zijn geliefde rozen en de bloedrode kleur van zijn kleren. En de rest deed er niet toe. Hij vergat blauw, paars, groen en geel. Hij vergat oranje, appelblauwzeegroen en wit. Hij kende enkel zwart. En hij wou enkel rood.

Hij begon rood te vergeten. Hij begon te vergeten hoe rood zijn rozen waren, hoe rustgevend het rood van zijn kamer was en de precieze tint van zijn favoriete gewaad. En het maakte hem boos en verbitterd.

De dag van de terechtstelling van de arme eekhoorn kwam en de prins stond naast zijn vader, die hem met ogen vol medelijden aankeek. De gehavende ogen van de prins zelf keken strak en leeg voor zich uit, terwijl hij wachtte op het geluid dat hem zoveel voldoening zou brengen.
Ze hadden een slager ingehuurd om het vuile werkje op te knappen, aangezien de beul niet gewend was aan zo’n precisiewerk. Hij hief zijn slagersmes toen plotseling een piepende stem ‘Halt! Wacht!’ riep. De prins kon niet zien wie geroepen had maar omdat hij het mes niet hoorde landen, begreep hij wel dat er iets goed mis was. En inderdaad: het was de kleine eekhoorn die gesproken had. Iedereen keek verbaasd naar het sprekende wonder. Aangemoedigd door de aarzeling van de slager, ging het diertje verder. ‘Oh hoogheid, ik weet hoe u uw zicht kan terugkrijgen!’ Dit greep onmiddellijk de aandacht van de gebroken jongen en hij richtte zijn hoofd in de richting van de stem.‘Wie spreekt daar?’

‘Ik ben het, mijn prins, de eekhoorn.’ De prins geloofde de stem eerst niet, maar niemand sprak hem tegen. De prins werd kwaad op het beest. Hij was tenslotte diegene die hem in deze toestand gebracht had! Hij overwoog de slager het bevel te geven zijn werk voort te zetten, maar de woorden die de eekhoorn had gezegd hielden hem tegen. ‘En wat is dan wel dit wondermiddel?’ de eekhoorn zuchtte opgelucht toen de prins toehapte. ‘De drie zussen’, zei hij, ‘Hun ogen zien alles, elk detail, elke vorm, elke kleur. De eerste heeft ogen blauw als zee, de tweede bruin als chocolade en de derde groen als gras.’

‘En wat heeft dat met mij te maken?’, snauwde de prins.

‘Ze kunnen je zicht herstellen’, zei de eekhoorn grijzend, wetend dat hij beet had. De prins vroeg wie zij dan wel waren, maar de eekhoorn zei niets meer en de prins beval hem in de cel te gooien.

Rood, de kleur van bloed

Onmiddellijk liet hij onderzoeken wie die zussen waren, en al gauw kwamen boodschappers terug met positief nieuws. De meisjes leefden in een arm dorpje en waren inderdaad bekend om hun uitstekend opmerkingsvermogen. Toen de boodschapper de prins vroeg wie van de drie hij moest halen, antwoordde hij dat hij de knapste wilde, omdat hij altijd al een zwak had gehad voor schoonheid. En zo gebeurde het dat de oudste van de drie zussen met trillende benen naar het paleis kwam. Zijn vader was voor zaken naar een ander koninkrijk, wat de arrogante prins de gelegenheid gaf zich in de grote troon te nestelen. Toen hij haar echter binnen hoorde komen stond hij op en met een beetje hulp van zijn stok (rood natuurlijk), naderde hij het meisje. Haar haar was goudblond en viel in perfecte golven op haar schouders, haar gezicht was fijn  en bloedmooi, maar het meest van al vielen haar blauwe ogen op. Ze waren zo licht, zo onschuldig en toch zo priemend. Als je haar aankeek, kon je haast niet wegkijken door hun schoonheid, maar evenmin kon je blijven kijken omdat ze zo verontrustend waren. De prins merkte hier echter niets van terwijl hij steeds dichterbij kwam en ten slotte vlak voor haar neus bleef staan. De gehavende ogen die in het niets staarden waren al even verontrustend als haar eigen ogen en het meisje trilde van schrik en begon stilletjes te huilen. De prins merkte dit en lachte spottend. ‘Ach, het heeft geen zin dat je huilt en beeft, zolang je me maar jouw geheimpje geeft.’ Maar het kind had geen idee wat ze moest doen en begon nog harder te huilen. De prins was teleurgesteld maar gaf niet op. ‘Als ik haar zicht wil, dan moet ik haar ogen hebben. Ik ben er vrijwel zeker van dat ik ze moet opeten.’ Dus liet hij haar ogen uitnemen en mengde ze in een bloederige salade, die hij gretig opat. Maar minuten, uren, dagen verstreken en nog was hij net zo blind als voorheen. Kwaad liet hij de slimste van de drie komen, vastbesloten om deze keer een antwoord te krijgen. De tweede zus liep net zo angstig het paleis binnen. Haar haren waren halflang en donkerbruin, ze was de minst knappe, maar zeker de intelligentste van de drie zusjes. Haar ogen waren opnieuw het opvallendst. Ze waren donkerbruin, zacht en lief.  De prins naderde haar met behulp van zijn stok en zei opnieuw smalend:   ‘Ach, het heeft geen zin  dat je huilt en beeft, zolang je me maar jouw geheimpje geeft.’ Het meisje probeerde een logisch antwoord te vinden, en antwoordde de prins ten slotte met een trillende: ‘U-Uwe Hoogheid. Het spijt me maar ik denk dat ik u niets kan bieden. Wat u gehoord hebt zijn slechts praatjes. Er is niets wat ik kan doen.’ De prins was woedend maar gaf nog steeds niet op. ‘Haar hart is zo rood. Ik zal vast weer rood kunnen zien als ik haar hart eet.’ En dus liet hij haar hart uitsnijden en maakte hij er bolognaisesaus van, die hij gretig opat. Maar minuten, uren, dagen verstreken en hij was nog steeds net zo blind als voorheen. Woest liet hij de derde en jongste dochter komen.

Rood, de kleur van de liefde

Het derde meisje was een geval apart. Zonder een spoor van angst en met een kleine glimlach kwam ze het paleis binnen. Haar haar was rood en kwam tot haar middel, haar gezicht was scherp en vol sproeten en haar ogen, opnieuw zo intrigerend, waren grasgroen. De prins kwam voor de derde keer van zijn troon, al een stuk minder zelfzeker, en naderde het meisje. Hij zuchtte moe en zei zwakjes: ‘Ach, het heeft geen zin dat je huilt en beeft, zolang je me maar jouw geheimpje geeft.’ Hij zei het meer uit gewoonte dan wat anders, want het meisje huilde noch beefde. Ze keek in zijn zielige lege ogen en schudde haar hoofd. ‘Ach, mijn prins. Waarom ben je zo triest? Je ogen mogen dan van geen nut meer zijn, je hebt toch nog steeds je neus, je oren, je tong en je huid? Het is niet omdat je geen rood meer kan zien, dat het er niet meer is!’ Maar de prins luisterde niet. Of net wel, maar de woorden vormden geen betekenis voor hem. Hij luisterde naar de klank van haar stem omdat het iets in hem bewoog. Zijn ogen werden wijd en hij rechtte zijn rug.  Haar stem klonk zoals rood eruit zag. Hij kon het niet beschrijven, kon de juiste woorden niet vinden, maar haar stem deed hem zo denken aan de kleur dat hij onmiddellijk aan haar lippen hing, zonder echt te weten wat ze zei.  ‘Oh, blijf toch praten! Blijf toch alsjeblieft praten!’ En dat deed ze. Ze sprak over koetjes en kalfjes, over luchtige zaken en diepe, over vreugde en verdriet. De prins begon, toen de grootste schok eenmaal voorbij was, naar haar woorden te luisteren en vond tot zijn verbazing dat hij nog meer aan haar lippen hing dan voorheen. Hij luisterde en uren verstreken, maar nog steeds had hij niet genoeg. De volgende dag liet hij haar opnieuw komen en opnieuw praatte ze tot haar stem schor werd. Als ze praatte, beschreef ze alles zodanig dat hij in de illusie verkeerde dat hij het kon zien. Ze praatte en hij voelde alsof hij zijn ogen terughad.

Hij kon zich rood weer herinneren. Hij herinnerde zich weer welk mooi rood zijn rozen waren. Hij herinnerde zich weer hoe rustgevend de kleur van zijn kamer was en hij kon zich exact de tint van zijn favoriete gewaad weer voor de geest halen. En het meisje, oh wat hield hij van het meisje. Hij hield van het meisje zoals hij van rood hield, want het meisje was rood. Het meisje was zijn rood. Hij smeekte om haar vergiffenis, smeekte hem te vergeven om zijn wrede daden en dat deed ze. Sommigen zeggen dat het dwaas was. Anderen zeggen dat het liefde was.

Vanaf die dag wenste hij nooit meer om de rozen te zien, want zijn Roos liep altijd naast hem. En hij verlangde nooit meer naar zijn ogen, want haar woorden deden hem weer zien.

Toen hij later koning was en zijn koningin hem vertelde dat haar ogen groen waren, liet hij in zijn kroon smaragden plaatsen naast zijn robijnen.

En ze leefden nog lang en gelukkig.

Roxane Van Overloop